De Maconnieke Encyclopedie zoekt
Een ogenblik !
Y
Y
YEAR OF LIGHT
YELAGUIN
YEVELE
YORK
YORKER OORKONDE.
YOUNG
Y
Mackey
Deze Letter wordt de Pythagoreïsche letter genoemd, en beduidde volgens hem het menselijke leven. De mens heeft in de beginne, als kind, een effen en recht pad voor zich; maar later komt de scheiding, de keuze tussen goed en kwaad. Zo opgevat, wordt deze letter ookwel gebruikt in de maç.°. symboliek en met de driehoek in verband gebracht.
YEAR OF LIGHT, According to the more usual Masonic, meaning the Craft computation, official documents of the present moment are issued ANNO LUCIS 5920, the implicit of which may be understood, according to pleasure, as signifying that those years have elapsed since the Great Architect of the Universe uttered the FIAT Lux, or alternatively that the Light of Masonry was first manifested at the creation of the world. There is, however, an alternative method occasionally followed by Masons, and according to this the present year is 5924- I have felt on my own part that the year of the Lord Christ is more important than either to the present undertaking, and it is this which appears on the titles of my present work. There was a time, I believe, in England when the SUPREME ORDER OF THE ROYAL ARCH followed the ANNUS INVENTIONIS by adding 530 years to the Christian era. It referred to the putative date of a certain symbolical discovery, and the current year would be written down as ANNUS 2450. But the practice is now confined to America. Some of the High Grades have also their curious impertinences of this kind, but I shall mention only that of the Knights Templar, who were founded in 11I8 A.D.: their present representatives subtract these figures and would fix the present year as ANNUS ORDINIS 802. What is more to the purpose for Masons i9 to remember their own Year of Light, which is that of their initiation, and to see that it shines before them in all their paths, looking to the perfect day.
Yelaguin, (Iwan Perfiljewitch-)
keizerlijk Russisch opperhofmeester en geheimraad. Hij ontving in 1772 van de Gr* L* van Engeland een patent als provinciaal Gr* Mr* in het Russise Rijk, en stichtte onderscheidene Loges, zowel te Petersburg als in andere plaatsen. Daar de Engelse Gr* L* geen geschreven Ritualen uitgaf, kreeg Y. voor zijn Loges, de Ritualen van het Zweeds systeem (z.d.). Ten gevolge daarvan, sloten ook enige Zweedse Loges zich bij zijn prov* L* aan, en in 1776 werd hij als Prov* Gr* Mr* van de gehele Russise Vrijmetselarij erkend; de Prov* Gr* L* ontving toen de naam van Groote Nationale Loge.
Toen de keizerin in 1794 de VV* MM* niet langer beschermde (z. Rusland) staakte de Nat* L* haar arbeid; terzelfdertijd overleed Yelaguin
Yevele
(Henry-)ook wel Hevele, Zeneley of Zereley genaamd, was een Engels bouwkundige der XlVde eeuw. In de eerste uitgave van het constitutieboek (z.d.) wordt op de volgende wijze over hem gesproken: "De bloedige oorlogen, onder de Normandise koningen, hadden niet verhinderd dat er prachtige en grootse gebouwen werden opgericht en wel, zowel door de geestelijkheid als door de Kroon; want we lezen dat koning Eduard III een beambte had die des konings Vrijmetselaar, of algemeen Opziener van zijn bouwerken, genaamd werd, wiens naam was Henry Yevele."
YORK, Edmund Augustus, Hertog van-)
Lat. Eboracum (Stad)
YORK
York and the Netherlands.
Archives of the Old Lodge.
York , Edmund Augustus, Hertog van-), broer van koning George IlI van Engeland, geb. 20 Maart 1739 overl. 17 Sept. 1767, werd, gedurende zijn verblijf te Berlijn, in de L*"'lAmit‚" 27 Juli 1765 gerecipieerd en ontving twee jaren later,
honoriseausa,de titel van gewezen Gr* Mr* Van daar nog de
tegenwoordige naam van de Berlijnse Gr* L*",Royal-York zum
Freundschaft."
Lat. Eboracum (Stad), Hoewel we hier geen melding kunnen maken van afzonderlijke buitenlandse plaatsen, moeten we met York een uitzondering maken, daar deze stad een zeer beduidende rol speelt in de geschiedenis van
onze Bond. York is de hoofdstad van het graafschap van die naam in het Noord-Oosten van Engeland. Naar men zegt, werd hier, reeds in 926, een algemene vergadering van de bouwlieden gehouden waarop onder Edward (z.d.), broeder of zoon van koning Athelstan, uit de oude oorkonde een constitutie of wet voor de Loges werd ontworpen die voor alle volgende tijden zou gelden (z. echter Yorker Oorkonde).
Reeds zeer vroeg werden hier kerkelijke gebouwen opgericht. Volgens Kugler "Handb. der :Kunstgesch." was de beroemde Alcuinins de bouwmeester van de beroemde kathedraal van York die in 780 werd ingewijd. Reeds hij stichtte te Y een soort van school voor
bouwlieden en, volgens Kugler, bestond hier in de XII en XIII eeuw
werkelijk een bouwschool die ook op het vasteland bekend en
beroemd is geworden. Findel tracht nu echter in zijn ,,Mtttheilungen
aus dem Vererndeutscher Freimaurer" (I. bz. ff) uit de "Fabricrolls"
van de dom te York, aantetonen, dat van een Gr* L* te York in
overoude dagen geen sprake kon zijn. Wel bestonden er omstreeks
1509 twee "Lodges"te York, maar van werkelijke vergaderingen van
bouwlieden kan eerst sprake zijn in 1705 en 1712. Dit laaste wordt
bevestigd door een perkamenten docament dat zich in het archief van
de L*,"Union" te York bevindt, en korte aantekeningen behelst
aangaande de opname van enige BBr*. Uit deze "minutes" blijkt:
l.dat eerst na de oprichting van de Gr* L* te Londen een opgewekt
leven in de L* te York kwam, dat toch slechts tot 1730 voortduurde;
2. dat de naam Grootmeester voor het eerst gebruikt werd op 24
December 1725, toen de Voorzitter "Meester"genoemd werd;
3. dat tot 1725 de uitdrukkingen Society, Fraternity en Company
gebruikt werden en eerst op 21 Juli 1725 sprake is van de "Society of
free aecepted Masons" (gezelschap van de vrije aangenome
Metselaars);
4. dat bij de opname eerst alleen sprake is van personen, eerst later
van "Gentlemen";
5. dat eerst na 27 Dec. 1725 van Loge-beambten en ambtenaren of
officieren sprake is.
-In dat zefde archief bevindt zich nog een ander
op perkament geschreven document onder de titel: "Old Rules of the
Grand Lodge at York 1725 ", dat door 89 BBr* ondertekend is en de
volgende mededeelingen behelst over de toestand van de
vrijmetselarij in die dagen. We vernemen dan daaruit:
1. Iedere Woensdag zal, volgens de rij, bij iedere Broeder aan huis een
Loge gehouden worden;
2. Wanneer in enige Loge een Broeder verschijnt die dit stuk niet
heeft onderteekend, moet hij een shilling betalen;
3. de Bowle zal bij iedere maandelijkse Loge eenmaal met punch
gevuld worden, brood, kaas en tabak zijn voor gemeenschappelijke
rekening;
4. aan de ondertekenaars moet bijtijds bericht worden, wanneer een of
meerdere Broeders zullen aangenomen worden; wanneer een Broeder
zich het recht aanmatigt een Loge samenteroepen om iemand tot
macon te maken, zonder de Meester of zijn Gedeputeerde, moet hij
die belediging met de som van 5 pond boeten;
5. bij iedere Loge zal een bepaald uur bestemd zijn om over
Vrijmetselarij tespreken;
6. niemand zal als Br* tot de Loge worden toegelaten, dan na
nauwkeurig onderzocht te zijn;
7. personen die een herberg houden, mogen niet langer als Broeders in
dit gezelschap toegelaten worden;
8. deze artikelen moeten, bij elke Loge, op de tafel gelegd worden,
opdat de medeleden daarvan gebruik kunnen maken; ook moet de
schrijver ze met luide stem voorlezen, zo vaak een nieuwe broeder
gemaakt (aangenomen) wordt."
Als belangrijk historisch document is ons nog bewaard gebleven:
"Een rede, gehouden voor het oude gezelschap van de vrije en
aangenomene Metselaren, in de groote Loge in de Kooplieden-hal in
de stad York, den 27 December 1726, onder het groot- meesterschap
van den Zeer Eerw. Charles Bathurst, Esq ."(Vrgl. Freimaurer Ztg.
1864. S. 129 ff.). Daarin leest men o.a.: "Het is niet anders mogelijk,
dan dat de geometrie, deze edele en nuttige wetenschap, met de
metselarij moet zijn begonnen en daarmee hand aan hand is-gegaan;
want zonder haar konden die verbazingwekkende en grootse
gebouwen nooit uitgevoerd worden. En hoewel wij niet de namen
kennen van die grote kunstenaars uit de tijden van het ontstsan van
Babylon, zo hebben wij toch een Pythagoras, een Euclides, een
Archimedes die in zeer oude tijden bloeiden en wier werken sedert die
tijd altijd de grondslagen geweest zijn en nog zijn op welke later edele
bouwwerken werden opgetrokken. Ongsarne vergeet ik de bouw van
Salomo's tempel, waarvan God zelf de bouwmeester was, en die voor
alle maç.°. zo belangrijk is, dat het bijna onvergefelijk geacht moet
worden die overteslaan.... De vrijmetselarij is de eerste wetenschap
die de wereld heeft voortgebracht; de vroegste tijden hebben daaraan
al hunne studien en al hun kunstzin besteed. Daarom zijn de
grondregelen dezer kunst van eeuw tot eeuw van de een hand in de
andere overgeleverd, en met het grootste recht geschikt geacht om
daaruit een geheim (mystery) te maken-een geheim dat altijd iets in
zich heeft wat voor 't oog van de geheele wereld openbaar wordt en
alleen toereikend is om alle tegenwerpingen te beantwoorden die
luiheid en onwetendheid tegen ons kunnen inbrengen; een geheim
waarvan, om niet meer te zeggen, onze drie grote grondbeginselen:
broederlijkeliefde,ondersteuning van en trouw jegens elkander,
waarachtig glansrijke onderdelen zijn. Eene stichting die, krachtens
de nauwkeurigste, geometrische regels, op deugd gegrond is, is een
punt van zoveel gewicht en belang, dat een metselaar die ooit kan
twijfelen aan haar voortduren tot aan het einde van de dingen, wel een
oppervlakkig en alle gronden missend oordeel moet vellen.... Het kan
ons daarom niet verwonderen, dat ten allen tijde zovele koningen,
vorsten en edelen dit genootsehap onder hun bijzondere bescherming
genomen hebben en er een eer in stelden, in de geheimen daarvan
ingewijd te worden en er niets beledigends in vonden,wanneer een
Mason zegt de broeder en metgezel van een koning te zijn .... Europa
werd met deze kunst later bekend dan de oostelijke deelen van de
wereld en onze eilanden-voor zooverre ik het kon ontdekken - later
dan alle andere stroken. Want hoewel wij uit onze oude oorkonden
ontdekken,dat ze naar Frankryk en Duitschland gebracht is door een
man (Ninus) die werkelijk deel nam aan den tempelbouw van Salomo,
toch geschiedde het veel later, dat St. Alban (gelijk in een oude
oorkonde die in onze Loge bewaard is, gezegd wordt), de eerste
martelaar in Engeland, tegelijk met het christendom de vrijmetselarij
invoerde. Onze voorvaderen schrijven aan de-Romeinen den
oorsprong dezer nuttige wetenschap toe, wat zeker een goede ruil voor
't verlies hunner vrijheid was. Want Caesar bericht in zijne
commentaren, dat de Britten geene steden met wallen hadden en ook
geene huizen, maar dat zij hiervoor woningen met bosschen en
boomstammen ommuurden. Maar toen onze Saksische koningen de
barbaarsche onwetendheid van het Heidendom afgelegd hadden
werden zij door het licht van 't evangelie meer beschaafd, en erkenden
toen ook het nut van de kunsten en wetenschappen. En hoewel Oud
Werulam dat (volgens Cambelus) later St. Albans genoemd werd, met
recht den voorrang heeft als de oudste gebouwde stad in Brittannie,
zoo weet gij toch, dat wij er ons op beroemen kennen, dat de eerste
grootloge die in Engeland gehouden werd, in deze stad (York)
gehouden werd, in welke Edwin, de eerste christelijke koning van de
Numbiers, omstreeks 600 jaren na Christus den grondsteen legde voor
onze kathredaalkerk, en als Grootmeester het voorzitterschap
bekleedde. Dit is voldoende om den voorrang aan de Loges te Londen
te betwisten. Maar daar niets van dien aard onder een zoo
vriendschappelijke broederschap mag bestaan, zijn wij er tevreden
mede, dat die zich verheugt in het bezit van den Grootmeester van
Engeland; maar wij maken aanspraak op den naam van Grootloge
totius Angliae.... En nu nog een goede rand. Ik beveel u, mijne
Broeders, de werkmasons, onze constitutie met de grootste zorg te
lezen. Daarin zijn voortreffelijke regelen voor uw gedrag neergelegd,
en ik behoef hier niet verder daarover te spreken. Tot u die van een
anderen stand en ander beroep zijt en de eer geniet in dit genootschap
te zijn toegelaten, zeg ik het volgende: Denkt, voor alles, aan het
beroep dat het uwe is. Laat de Vrijmetselarij niet zoo zeer de
overhand nemen,dat ge het onderhoud van u zelven en uw gezin zoudt
verwaarloozen. Gij kunt niet zoo dwaas zijn om te meenen, dat een
kleermaker, tot de Vrijmetselarij toegelaten in staat zou zijn eene kerk
te bouwen en daarom moet uw eigen beroep voor u het belanrijkste
onderwerp van uwe studie zijn. Het is waar, dat valsche Broeders
kasteelen in de lucht ;bouwen mogen; maar een goede Mason bouwt
niet op een zoo wankelen grondslag. Weeg uw daden af met de
winkelhaak, opdat gij binnen den passer kunt leven. Weest aan de
beambten gehoorzaam die gekomen zijn om de Loge te besturen;
bedenkt, dat gij zelfe hen hebt aangesteld en dat zij door u met
onbegrensde macht zijn bedeeld. Ik moet u verder zeggen, dat een
man van stand en rang, zonder eenige kernnis van kunsten en
wetensehappen, gelijk is aan de schoone buitenzijde van een huis dat
van binnen niet doel treffend is ingericht. Het zou u aangenaam en
weldadig zijn, wanneer de studie van de geometrie en van de
bouwkunst eveneens door u werd beoefend. Men zegt dat een Mason,
die smaak heeft in muziek, schilder- of bouwkunst, op een mens
gelijkt, die een zintuig meer bezit, in vergelijking met hen die geen
genot in zulke kunsten vinden. Het is waar, gij zijt door woord, teeken
en aanraking met den geringsten Broeder gelijk gesteld geworden;
maar nu hebt gij ook de vrijheid zoo hoog boven dien uittemunten als
een hoogere aanleg, opvoeding en bekwaambeden u veroorloven. Men
beeft mij van geloofwaardige zijde medegedeeld, dat in de meeste
Loges van Londen en -in vele andere deelen van het koningrijk bij
iedere vergadering eene voorlezing gehouden wordt over een
onderwerp van de geometrie of van de bouwkunst. Waarom onzer
.aller moederloge nu zoo zeer hare oude inrichtingen kon vergeten,
kan uit niets anders dan uit haar hoogen ouderdom verklaard worden.
Daarom, nu ze voldoende is opgewekt en met nieuw leven bezield
door het verschijnen van zoo menigen waardigen zoon, moet ik u
zeggen dat ze verwacht dat iedere Gentleman die Vrijmetselaar heet,
niet schrikken moet voor eene geometrische opgave, of voor eene
stelling van Euclides . of althans iets moet weten van de geschiedenis
van de vijf bouworden. Om nu alles samen te nemen: sedert we zoo
gelukkig zijn dit jaarlijksch feest te vieren, mag niets weder onze
eenheid verstoren, opdat de wereld het hooren en het bewonderen
moge dat, zelfs in dezen kritieken tijd, alle partijen zich met metselarij
bezighouden. Laten we ons altijd zoo gedragen, hier en waar we ook -
zijn dat alle uitnemende karaktertrek van de ;broederschap daarin
bestaat, dat we goede Christenen, welgezinde trouwe onderdanen,
trouwe Britten zoowel als Vrijmetselaren genoemd mogen worden."
Deze, op zich zelf mogelijk oppervlakkige redevoering is, als historis
document, niet van alle belang ontbloot. Daaruit volgt namelijk:
1. dat men te York in 't bezit was van oude overleveringen volgens
welke de Loge aldaar van zeer hoge ouderdom was: dat deze echler
niet op bepaalde tijden vergaderde en zich uitsluitend met geometrie
(de eigenlijke bouwkunst) bezig hield;
2. dat men wel wist van de herleving van de Vrijmij* te Londen, maar
onbekend was met het daar bestaande Wetboek. De uitdrukking
"goede Christenen" is toch in strijd met de eerste "plichten"
voorgesehreven door de Londense Gr* L*;
3. dat men van de nietwerkende maç.°. althans enige kennis van de
geometrie en bouwkunst veronderstelde waaruit dus volgt, dat de
werkende leden iets meer waren dan gewone handwerkslieden;
4. dat men, in strijd met Krause's bewering, van een vergeestelijking
van de Vrijmij* toen nog geen begrip had;
5. dat men wel meende de oudste Loge te zijn maar toch zich daarop
niet liet voorstaan,
6. dat men onveranderlijk vasthield aan de oude grondbeginselen van
de broederschap: broederliefde, hulpvaardigheid en trouw.
Toch schijnt de Yorker Loge niet krachtig geleefd te hebben, en wordt
er gedurende de volgende jaren van haar geen melding meer gemaakt.
Eerst op 12 Januari 1761 werd te York door de Gr* L* te Londen de
L* "Punch Bowl" opgericht, onder voorzitterschap van Frans Drake,
de schrijver van de hierboven meegedeelde redevoering. Van nu af
vindt men daar ook de verdeling in graden, daar van een opname in de
2e en 3e Gr* sprake is. Uit de verordeningen van deze Loge blijkt
helaas
I dat de leden niet op een verheven standpunt stonden en dat de naam
kenmerkend was voor hun gehalte, want er werd o. a. ook bepaald, dat
ieder die dronken in de Loge kwam, een boete van twee schilling
betalen moest (!) en dat niemand, zonder toestemming van de Gr*
Mr* of diens Gedeput*, likeur mocht bestellen. - Weldra veranderde
de toestand geheel: een doortastende hervorming had plaats, en in
1769 werd deL* te York werkelijk een Grootloge. Dit was trouwens
meer. in naam dan in werkelijkheid, want reeds in 1777 richtte de Gr*
L* te Londen te York een nieuwe L* op, de nog daar bestaande
"Union".
YORK
We shall never know what Desaguliers may have seen and heard in
Scotland, when he went up to Edinburgh and attended that memorable
meeting at Mary's Chapel. He had something to shew, as it would
seem, on his own part, and there is a feeling among Masonic scholars
that he brought something away. The question remains among us as
merely food for wonder. York is another field of speculation, in which
imagination may behold many shapes of vision. Again we may never
know what was precisely done in certain crypts below the cathedral,
nor what undeclared things may have been stored there in the
hiddenness. York is an oracle which will not respond readily to the
questions of official Masonry: there is a rumour abroad among us that
it does not love the South. The rumours indeed are many, and there is
even a still small voice which whispers a word in passing about the
undiscoverable YORK RITE still perpetuated in secret and almost
ghostly meetings beyond the common ken. However all this may be, it
has to be confessed on my own part that next to MOTHER
KILWINNING there is no talismanic name to compare with that of
the OLD YORK LODGE, and though it is eminently a kind of faith
which is a somewhat shadowy " substance of things hoped for," I
believe that in the hallowed sanctuary, once at least in time, there
were roots of many things which at this day are extant and active
among us in developed forms, we knowing not whence they come.
Supposing that there were any element or vestige of the Hiramic
Legend prior to $7I7, I should turn to York as its local habitation.
York and the Netherlands.
I have been permitted to inspect a summary of the three Craft
Degrees, as-worked in South Africa under the NETHERLANDS
CONSTITUTION, the same at this day as it was in the year I772,
when the Lodge in question was founded, and described always as "
the Old York working." There is no evidence before me to support the
claim, and I know the historical difficulties regarding York and the
Netherlands, that there is no trace of York having warranted anything
beyond the seas, and so forth. But I have not lived among Rituals
through all my literary life without having acquired certain canons of
criticism by which to distinguish among them, and in this summary I
know that I am brought not only into the presence of significant
developments but of roots that look old, and it may be that a quest
followed in the Netherlands, apart from Charters and Warrants, would
bear fruit in its season. We have every reason to acknowledge that in
Masonry things travelled more often by secret paths than those that
are called open, that Rites were carried far and wide by the zeal of
unaccredited messengers, as well as by those who held authentic
titles.
Archives of the Old Lodge.
The interest of York is not centred therefore only in its ROLLS OF
CONSTITUTIONS, not even in No. 4, the " Hee or Shee Roll," or in
No. 7, being a record of Lodge activities between March I9, I7I2, and
May 4, I730. It is not exhausted, moreover, if we add to these
documents the old RULES OF THE GRAND LODGE, even though
No. I3 sets apart an hour at each meeting " to talk Masonry" and No.
I5 ordains that " no more persons shall be admitted as Brothers of this
Society that shall keep a Public House." We remember the Culdees
who were the clergy of the Cathedral, not only in the first half of the
tenth century, but earlier and also later. We remember the mystery
which enshrouds them and Collier's suggestion that they may have
been " a theosophic sect connected with Lodges of Initiation." We
remember also that a Lodge of Masons was governed by its Warden at
York in I470; that in I415 a Master Mason was assigned to the
Cathedral by letters patent from the King; that York, in the words of
Gould, " was long regarded as the earliest centre of the building art."
So far back as I705 we hear of Lodge Presidents and Deputy
Presidents who were baronets and county magnates. We remember
Dr. Francis Drake and his speech on St. John's Day in the winter,
I726, when he claimed for theYork assembly the title of GRAND
LODGE OF ALL ENGLAND, and_in fine_the admission of
Anderson in I738, that it was under its own Grand Master. It has been
said in error that the York assembly rose up after long suspension to
put this claim forward. As a fact, after a certain period of GRAND
LODGE activity, it fell asleep later and did not wake till 1761. Its
records of renewed life continue to I792, during which period it was
working the Grades of ROYAL ARCH and KNIGHT TEMPLAR,
over and above the Craft. After I792 it is thought to have " lingered on
" till the beginning of the nineteenth century. The present YORK
LODGE was warranted in I777, under the name of UNION, its actual
title being adopted only in I870. As regards the YORK RITE it looms
large in legend and has had many things passing under its name.
Hughan once said that no one knows what it was, but in other
opinions it was the three Craft Grades, that of Master containing
materials now incorporated into the ROYAL ARCH. On the antiquity
of the Rite as such I to not know that any authorised person has
ventured to speculate. If we accept he hypothesis tentatively, under all
necessary reserves, it seams to follow that we may look to York for
the root matter, both of the THIRD DEGREE and the HOLY
ORDER. But there is no evidence before us. The South African
summary to which I have adverted is specially important respecting
the Third Degree, but it reflects nothing from the Royal ARCH.
YORKER OORKONDE
YORKER URKUNDE.
YORK MANUSCRIPTS.
Hoe deze oorkonde naar Duitsland en in handen van de uitgever gekomen is.
De constitutie door de vrome Prins Edwin tot stand gebracht, begint:
II. Bewijzen voor de echtheid van de oude Yorker constitutie.
III. Het voornaamste gezichtspunt tot juiste waardering van onze derde oudste kunstsoorkonde.
YORKER OORKONDE.
Met het noemen van deze naam brengen we een document ter sprake,
dat een meer breedvoerige bespreking eist; hoewel we weer de
geschiedenis zullen moeten verhalen van gebrek aan degelijke
historische kritiek.
De eerste die, en naar we menen op goede grond, de echtheid bestreed
was de bekende bibliograaf Kloss (z.d.).-Krause noemt met deze naam
de derde van de z.g. oudste kunstoorkonden; een stuk dat groot opzien
wekte. en langen tijd door allen, nu nog door velen, voor echt
gehouden wordt.
Zelfs heeft de strijd voor en tegen de echtheid enige bekwame VV*
MM* gedrongen zich naar Engeland te begeven om een nader
onderzoek in te stellen. Krause deelt de voorstelling van dit feit in zijn
"Kunsturkunden" mee, en geeft ook mededeling op welke wijze dit
stuk in zijn handen gekomen is. In de voorrede schrijft. hij: "In het
leervraagstuk over Masonnerie en de Bond van Masons, beweerde ik,
dat in de oudste Kunstoorkonden van de Vrijmetselaars-broederschap
reeds het vermoeden gevonden wordt van een mensheid bond
waarvan ik het beeld wetenschappelijk heb geschetst, en in mijn
daaraan gewijde geschriften aan het volk heb willen duidelijk maken.
Ik verklaarde: dat uit de Drie oudste kunstoorkonden van de
broederschap van de Vrijmetselaren, in verband gebracht met haar
echte geschiedenis, het bewijs kan geleverd worden dat zij reeds het
begin is van de mensheid bond van de toekomst. Het eerste deel van
dit bewijs blijkt uit de beide eerste kunstoorkonden. Alleen het laatste
moet nog geleverd worden, namelijk: dat ook in de oudste inrichting
van de broederschap gelijk die in de middeleeuwen reeds op de Britse
eilanden gevonden werd, de id‚ van een mensheid bond wordt
uitgesproken. Gelukkig heb ik ook nog een gedenkstuk gevonden, en
wel ongeschonden en onbedorven, van de oudste, door de bouwlieden
in 926 te York aangenomen regeling of wetgeving, die niet alleen dit
bewijs geheel volledig maakt, maar ook krachtig helpt om de beide
reeds meegedeelde kunstverken geheel en volledig te begrijpen. De
oorkonde, waarin die oudste regeling of wetgeving is opgenomen en
die in de oud-vaderlandse, d.i. AngelSaksise, taal geschreven is, wordt
nog heden door de Gr* L* te York bewaard gelijk uit de hierbij
gevoegde bekrachtiging van J. Stonehouse b1ijkt.... De oorkonde zelf
vormt intussen slechts het begin van een meer uitgehreid handschrift,
gelijk uit een straks mee te delen bericht van Rr. Bottger blijkt. Uit
deze gewichtige oorkonde nu zijn, door veranderingen en
omzettingen, alle andere constituties in Engeland, Schotland en
lerland ontstaan, zowel voor als na 1719; ja zelfs de oudste oorkonde
van de steenwerkers in Duitsland en de Straatsburger verordeningen,
tonen een treffende overeenkomst met de Yorker constituties en de
daaruit ontstane oud-Engelse constituties aan, wat alleen te verklaren
is uit het feit dat ze dezelfde oude oorkonde als bron gebruikten, of uit
de verbreiding van de Yorkse oorkonde in Duitsland, of uit beide
oorzaken tegelijk. (Intussen is ook een derde mogelijk, en daaraan
schijnt Krause niet gedacht te hebben, dit namelijk: dat de maker van
de Yorker constitutie juist omgekeerd zin stuk aan de bestaande
constitutie ontleende. Een juiste berschouwing van de historische
gegevens van de oorkonde, vergeleken met de prof,* geschiedenis,
maakt dit waarschijnlijk.) Nieuw Engelse Gr* L* te Londen legde, bij
haar stichting in 1717, de Yorker constitutie ten grondslag aan haar
constitutieboek dat, door Anderson bewerkt, in 1723 verscheen, gelijk
in de volgende oorkonde bewezen is. Dit bleef zo tot 1813 toen
dezelfde constituties ook behouden bleven onder de grootmeesters van
de oudste maç.°. in Engeland, gelijk het in 1815 verschenen
constitutieboek duidelijk bewijst" . . . "Opdat alles ons openbaar
worde, heb ik op de Yorker constitutie een verzameling laten volgen
van alle mij bekende, jongere maç.°. constituties, omdat deze, met de
Yorker constitutie zelf, een codex vormen van de oude maç.°.
wetgeving van het jaar 926 tot op onze tijd."
-
Na deze voorrede deelt nu Krause mee:
Hoe deze oorkonde naar Duitsland en in handen van de uitgever gekomen is.
"Eer ik mij verder over de oorkonde zelf uitlaat, heb ik dankbaar te
vermelden hoe ik in t bezit van een geloofwaardige vertaling daarvan
gekomen ben.
De overleden Br* Schneider te Altenburg bezit een schriftelijk bericht
van Br* Bottger, die in het jaar 1799 te Londen een exemplaar van de
Yorker constitutie had gezien Br* Bottger beschrijft dit handschrift
als een zeer oude, uit 107 bladen bestaande codex in groot folio,
waarvan ongeveer een derde deel door hem niet begrepen werd ,
omdat het in de oud-Engelse taal was, vandaar dat hij een geleerde
Engelsman tot tolk had moeten gebruiken. Later kon men de
successive ontwikkeling van de Engelse taal duidelijk bemerken. Hij
zegt verder: deze codex behelsde:
a. een traditie van de verbreiding van de bouwkunst uit het Oosten en
Westen, door de Phoeniciërs en Pythagoras, naar Engeland door
Amphiabalus en Albanus, tot aan het privilegie van koning Athelstan.
Anderson heeft echter deze traditie in het eerste deel van zijn
geschiedenis zeer uitgebreid en er bijgevoegd, wat de codex niet
bevat, b.v. het verhaal van de Salomonise tempel.
b. Dan behelst deze codex ook zeer oude verordeningen tot het
behoud van goede orde, wellicht de, volgens Anderson, in 926
samengestclde eerste constitutie; verder
c. opgaven, morele voorschriften en andere besluiten, alle zonder
orde en door elkaar gemengd, en zelden met op gave van tijd, omdat
ze wellicht zoals na, voor en na, werden vastgesteld. Dan volgen op t
einde, na enige ledige bladzijden,
d.the charges en weer na enige
ledige bladzijden
e. the regulations, tot een getal van twintig.
- Deze brief gaf aan Br*.Schneider aanleiding, in vereniging met de
BBr* Pierer en Marlin, in Engeland zelf nader onderzoek in te stelten
naar de Yorker constitutie.
-Daarom verzocht hij zijn vriend, de Br..
van Dijk uit Holland, toen die in 1803 door Altenburg reisde, dat hij
de Yorkse constitutie in afschrift, of in de Latijnsche overzetting, zou
trachten te krijgen. Maar eerst in 1808 kwam die door hem bezorgde
vertaling te Altenburg aan. Van Dijk kreeg die vertaling door een van
zijn vrienden, William Erskine, overste in Schotland, die zich
gedurende de zomer vaak te York of in de omtrek van de stad ophield.
Dat deze vertaling echt en getrouw was, heeft zekere heer Stonehouse
te York eindelijk door ondertekening en met zijn zegel bekrachtigd.
Volgens de Latijnsche overzetting van Stonehouse vervaardigde Br.
Schneider een Duitse.
Hij deelde haar mee aan onderscheidenen die bekend waren met de
Latijnsche en Engelse talen, die haar doorlazen en als echt erkenden.
Br.. van Dijk wilde, volgens deze Latijnsche overzetting van
Stonehouse, ook een Hollandse bezorgen. Van de Duitse vertaling
bezorgde Br* Schneider mij een accuraat afschrift, dat ik hier weer
laat afdrukken. Dat Culdeeërs de Yorker constitutie vervaardigd
hebben, zal in het volgende aangewezen worden. Hier komt het alleen
aan op de beoordeling van de oorkonde zelf, een op het bewijs harer
echtheid, op een getrouwe schildering van de geest van die oorkonde,
met betrekking tot het oorspronkelijk begrip van de mensheid bond,
en op de aanwijzing van de betrekking waarin ze staat tot de
historische ontwikkeling van de broederschap, en de tegenwoordige
en, zo wij hopen, toekomstige toestand van onze Bond."
Na deze algemeene opmerkingen geeft Krause eerst eenige bewijzen
voor de echtheid van de oorkonde die wij later, in hoofdzaak willen
mededelen. Beter achten wij het, eerst de constitutie zelf, volgens de
mededeling van Krause, te geven, daar dan des te beter de door hem
aangevoerde bewijzen voor de echtheid kunnen worden gewaardeerd.
We wijken daarbij af van de door hem gevolgde volgorde, maar
menen dat dit in t belang van een onpartijdig onderzoek, gewenst is.
De Yorker constitutie luidt dan, gelijk Krause bericht, als volgt:
De constitutie door de vrome Prins Edwin tot stand gebracht, begint:
"De Almacht van de eeuwige God, Vader en Schepper van hemel en
van aarde, de wijsheid van zijn goddelijk woord en de inwerking van
de door Hem gezonden geest, zij met onze aanvang, en geve ons de
genade, om in dit leven zoo te regeren, dat wij hier zijne goedkeuring
en, na ons sterven, het eeuwige leven ontvangen mogen. De goede
Broeders moeten ten eerste weten,-hoe en op welke wijze de
eerbiedwaardige kunst der architectuur aanving; maar daarna hoe ze
behouden bleef en door koningen en vorsten in bloei kwam. Dan
moeten ze ook weten welke, door den Heiligen Albanus, op t
voorbee!d van de Romeinen, vastgestelde wetten nog goed en nuttig
zijn. Dewijl nu reeds de Grieken en Romeinen de architectuur
waardig achtten dat ze, als eene zoo groote kenst, en eene zoo
merkwaardige wetenschap, getrouw wordt in acht genomen, zoo zou
het, naar den wil van den vromen koning, bij ons ook zijn. Dit is het
begin en de voortgang der kunst.
- Toen de eerste mensch, begaafd met
alle geestelijke en lichamelijke voorrechten, uit de hand Gods was
voortgekomen, zondigde hij weldra tegen zijnen Schepper; en t gevolg
daarvan was, dat hij tot zijn straf weldra den invloed van het weder
gevoelde, zoodat hij er over moest nadenken zich daartegen te
beschutten. Want, bij het groote verstand dat hij van God ontvangen
had, en daar God zelf hem het schrijven leerde, kon het niet anders
zijn dan dat hij op woning bedacht was on voor vele andere reeds
toen noodig bevondene wetenschappen, grondregels vaststelde, opdat
ook zijne nakomelingen zich daarnaar konden richten. Vandaar
bouwde Kaïn de eerste stad. Kaïns zoon Enoch vooral was een groote
bouwmeester en sterrekundige. In de gesternten zag hij vooruit dat de
wereld eenmaal door water, en eenmaal door vuur zou ondergaan, en
plaatste daarom twee groote zuilen, eene van steen en een van
gebakken klei, waarop hij de grondregels van de kunst schreef, opdat
de wetenschappen van Adam en zijne nakomelingen niet zouden
verloren gaan. Tubalkaïn had ook reeds de kunst in ijzer te werken,
Jubal de muziek, zijne zuster Naahmah de kunst van weven, en zijn
broeder Jabal, de veehouder, den akkerbouw en het vervaardigen van-
veldhutten, die men later ook in den oorlog invoerde, tot
volkomenheid gebracht. Al de nakomelingen van Adam beoefenden
deze kunsten, tot dat eindelijk Noach ook den wijnbouw uitvond en
van God, in de eerste wetten van de menschen, sedert de schepping
van de wereld, ook daarin onderwezen werd, een drijvend gebouw van
hout te maken waardoor de scheepsbouw gegrondvest werd, die
daarna het eerst de volken uit Soria beoefenden. Na twee generatien
van Noach af aan, bouwden diens nakomelingen, trotsch op hun
kennis,in eene vlakte van het land Sinear eene zeer groote stad en een
grooten toren van steen, kalk en hout om, onder de wetten die hun de
stamvader Noach gegeven had, bij elkander te wonen en de namen
van de afstammelingen van Noach onsterfelijk te maken. Deze
overmoed geviel echter niet aan den Heer in den Hemel die den
ootmoed lief heeft; daarom verwarde Hij, nog voordat de toren gereed
was, hunne sprake en verstrooide hen daardoor in vele onbewoonde
landen, waarheen zij hunne wetten en kunsten medebrachten en toen
koningrijken en vorstendommen stichtten; gelijk dit de heilige boeken
in vele opzichten bevestigen. Vooral bouwde Nimrod aanzienlyke
steden. Noachs zoon, Sem, bleef echter in Ur, in het land van de
Chaldeërs en plantte daar alle kunsten en wetenschappen voort,
onderwees ook Peleg, Serug, Nahor, Thara en Abraham, welke laatste
alle wetenschappen nauwkeurig begrepen had en deze verder
onderwees aan de zonen van de vrijgeborenen; vanwaar later de vele
geleerde priesters en wiskunsleraars gekomen zijn die onder den naam
wijze chaldeërs bekend zijn geworden. Al deze kunsten en
wetenschappen plantte Abraham toen hij naar Egypte gegaan was ook
toen verder voort, en vond daar vooral in Hermes een zoo bekwamen
leerling dat deze eindelijk de Trismagister van de wetenschappen
werd genoemd; want hij was ook tegelijk priester en natuur
onderzoeker in Egypte; en door hem en een leerling van hem
ontvingen de Egyptenaren de eerste goede wetten van alle
wetenschappen waarin Abraham hen had onderwezen. In t vervolg
vatte Euclides de hoofdwetenschappen bijeen en noemde die
geometrie. Alle te zamen echter noemden de Grieken en Romeinen
architectuur." "Wegens die verwarringder talen, konden echter de
wetten, kunsten en wetenschappen in t begin niet worden
voortgeplant, dan nadat men geleerd had datgene wat men met
woorden niet verstond, door teekenen verstaanbaar te maken;vandaar
dat ook Mizra‹m, Chams zoon, de gewoonte om zich door tekenen
verstaanbaar te maken, mede naar Egypte bracht toen hij een dal bij
den Nijl bevolkte. Vandaar kwam later deze kunst in alle verre
landen; maar alleen de teekenen welke de handen geven zijn in de
bouwkunst overgebleven, want de teekens van de figuren kennen nog
slechts weinigen. In Egypte gaven de overstroomingen van den Nijl
aan de door Mizra‹m daar heen gezondenen de gelegenheid zich in
meten te oefenen, en bruggen over en dammen tegen het water te
bouwen. Daartoe gebruikten zij gebakken steen, hout en aarde;
vandaar dat, toen de heidensche koningen dit ontdekten, ze
gedwongen werden, steen, kalk en tegels te bereiden en daarvan
gebouwen optetrekken; waardoor zij echter, naar Gods wil, nog meer
ervaren kunstensars en zoo beroemd werden dat hunne kunst zich tot
naar Perzië uitbreidde.Mozes voerde daarop dit uitverkoren volk uit
Egypte naar Kanaan, en bouwde, door de kunstenaars uit hun midden,
den zeer beroemden Tabernakel, van hout en igzer en gond en
geborduurde zaken. Hij bracht in het algemeen de bouwkunst tot
meerdere volkomenheid, daar er wijsheid in hem was. De oudere
inwoners van Kanaan bouwden echter ook reeds van steen, en hadden
ook reeds huizen en steden en paleizen. Toch overtrof de bouwkunst
die bij den Tabernakel was aangewend, verre al het andere. Toen
Josua den Tabernakel naar Siloh bracht, diende de priester daarin God
en bebouwde het land, gelijk het in Egypte gebouwd werd, ten nutte
van de menschen. Van toen af aan, verbreidde zich de kunst om met
kalk, steenen en hout te bouwen al verder en verder,en vooral de
volken uit Phoenicië muntten daarin uit, terwijl zij de steden Tyrus
enSidon bouwden, die de koningen later door hunne kunstenaars nog
verfraaiden. Onder deze muntte vooral koning Hiram uit, en werd
daardoor zoo beroemd, dat de Israelitische koning Salomo, toen hij
den door zijn vader reeds voorgenomen bouw van een van de God
gewijde tempels ,ondernam, hem bad, hem geschikte kuntstenaars en
arbeiders te zenden. Want ook in de heilige bouwkunst muntten de
Phoeniciërs uit en bouwden voortreffelijke ,bouwwerken, van wien
een, Saneoneathon, den tempel van Dagon, een kunstig, heerlijk en
grootsch heiliggebouw,uitvoerde, dat altijd, wanneer men aan den
valschen .God offerde, 3000 menschen bevatte. En zoo was het ook in
andere landen. Wer den nu reeds overal door de bouwkunst groot en
heerlijke gebouwen gewrocht, deze alle stonden toch verre beneden
den heiligen tempel, dien de wijze koning Salomo tereere van den
waren God te Jeruzalem liet bouwen en waarbij, gelijk wij in de
heilige boeken vinden, een ongewoon groot aantal arbeiders gebruikt
werd, en daarbij gaf de koning Hiram aan Tyrus ook nog een aantal.
Onder deze gezondene helpers was ook de beste bouwmeester van
koning Hiram, de zoon eener weduwe, die den naam Hiram Abif
droeg en die daarna zulke voortreffelijke inrichtingen maakte en den
kostbaarsten arbeid leverde, gelijk in de heilige boeken opgeteekend
staat. Al die arbeiders waren in bepaalde klassen afgedeeld, gelijk
koning Salomo verordend had; en zoo werd bij den bouw allereerst
een waardig genootschap van bouwkunstenaars gesticht. Dergelijke
inrichtingen maakten later ook de Grieken en Romeinen en van de
Romeinen zijn ze later overde zee, uit Italië en Gallië, tot ons
overgekomen. Deze inrichtingen bestonden daarin, dat de
kunstarbeid, al naar 't geen verricht werd, in colleges of Loges
verdeeld werd, waarvan ieder een werk meester en ettelijke
opzienershad, waar door het kwam, dat de bevelen van de
bouwmeesters nauwgezet konden uitgevoerd worden; tegelijk moesten
zij voor de werktuigen en materialen zorgen en iedere week het loon,
maar ook onderhoud en kleedingstukken nauwgezet afleveren. Er
moesten echter altijd ook leerlingen worden aangebracht, opdat het
niet aan arbeiders zou ontbreken. Zoo ontstond een volkomene
vereeniging van allen en daar de werkmeesters de voorschriften van
de bouwmeesters ontvingen, kwam er ook eene vereeniging van deze
Loges onder elkander; en liefde en vriendscbap verbonden allen zoo
sterk, dat ieder zijn overvloed met een behoeftigen broeder deelde en
allen niet sleehts de aan het werk, maar ook de aan zichzelven
ontdekte gebreken verbeterden. By eene zoo schoone inrichting, en
met de vele aangestelde arbeiders werd het bewonderingswaardige
werk van Salomo dat :30.000 personen kon bevatten, tot verbazing
van alle naburige volken, van welke de bekwaamsten naar Jeruzalem
gingen om het te beschouwen, in 7 jaren en 6 maanden door Salomo,
den wijsten onder de menschen, in zijn groote en heerlijke innerlijke
inrichting tot stand gebracht. Nadat dit geschied was, vierde men een
algemeen feest en de vreugde over de voltooi‹ng kon slechts daardoor
onderdrukt worden, dat spoedig daarop de voortreffelijke Meester
Hiram Abif, stierf Men begroef hem voor den tempel en hij werd door
allen zeer betreurd Maar op deze wijze verbreidde zich de heilige
bouwkunst die bij dit heilig gebouw te Jeruzalem was aangewend
geworden. Ze kreeg bij alle volken groote achting; vandaar dat vele
bouwmeesters, die aan den tempelbouw hadden deelgenomen,
daarvan gebruik maaken en dit verder onderwezen aan hen die minder
bekwaamheden hadden, waarbij zij een dergelijke inrichting in 't
leven riepen als zij te Jeruzalem gevonden hadden. Een van dezen,
Ninus genaamd, werd met zijn gezelschap, op een Phoenicisch schip,
aan de westelijke kusten gebracht, waardoor het kwam dat hij de
eerste was die de Oostersche architecten der waarts bracht, vanwaar
ze later naar de westelijke landen verbreid werden. De overigen daar
en tegen bleven nog te Jeruzalem, omdat Koning Salomo hen nog
noodig had tot voltooiing van zijne paleizen en andere voortreffelijke
gebouwen. -Nadat Salomo's tempel 430 jaren gestaan had, werd hij
door Nebucadnezar verwoest. Deze voerde ook vele gevangen
bouwkunstensars naar Babel en richtte daar, door hen, vele
voortreffeljke gebouwen op. Deze gebouwen kwamen niet in
vergelijking bij de heilige bouwkunst die onder Salomo beoefend was;
maar de merkwaardige wetenschap der bouwkunst, in 't algemeen,
werd eerst op deze wijze behouden en voort geplant, totdat de
machtige Cyrus de Joden weer naar Jeruzalem liet terugkeeren en aan
Zerobabel het bevel gaf, den heiligen tempel, op de oude plaats weer
optebouwen. Gedurende dezen bouw stierf echter Cyrus, de
bouwwerd toen onder Darius, nadat men 20 jaar daaraan gebouwd
had, voltooiden het bouw feestgevierd. Ook deze tempel was een zoo
voortreffelijk gebouw, dat de vijanden van de Joden het zelfs
bewonderden, hoewel het met den onden tempel niet kon vergeleken
vorden. Zernubabels tempel bestond tot de dagen van Antonius en
Octavius, toen de stadhonder Herodes hem liet afbreken en daarvoor
op dezelfde plasts den derden, in Griekschen bouwstijl en door
Grieksche bouwmeesters, spoedig weer liet opbouwen. Men bouwde,
voordat men het bouwfeest vieren kon, daaraan 9 jaren en 6 maanden
met zeer vele arbeiders.-Toenmaals was reeds, door de scheepvaart
van de Phoeniciërs, die over de zee overal handel dreven, de
bouwkunst door het Westen verbreid; ook had zij in Griekenland
reeds eene hooge volmaaktheid gekregen; en en wij vinden vele
prachtige en groote gebouwen te Athene en in geheel Griekenland,
waartoe de Salomonische tempel het eerst aanleiding had gegeven,
nadat hij door alle naburige volken was bewonderd geworden. De
Romeinen beoefenden echter toen de scheepvaart in het Westen, en
kwamen daardoor in Griekenland en in het Oosten. Maar vooral
Pythagoras, de Griek, heeft zich voor de bouwkunst verdienstelijk
gemaakt Hy reisde over Egypte en Syrië en overal waar ze maar
bloeide. Hij werd in de Loges opgenomen en gaf, na zijn terugkomst,
daarin onderwijs, ging toen per schip naar Groot- Griekenland,
woonde daar en werd als wijze zeer beroemd; stichtte ook te Croton
de groote school van de wijsbegeerte en der bouwkunst, en was de
uitvinder van vele grondstelsels die later in de geometrie werden
opgenomen. Hij had vele leerlingen die daarna ook als wijzen
optraden, en eveneens beroemd werden; ook vonden velen nieuwe
stellingen, totdat de beroernde Euclides van Tyrus al deze stellingen
samenvoegde en een boek vervaardigde dat alle bouwmeesters
moesten kennen. Van Enclides aan werden alle wetenschappen in
goede orde voorgedragen, en verdeeld in grammatica, rhetorica,
logica' arithmetica, geometrie, muziek en astronomie. Een
bouwmeester moet al deze zaken en kunsten kennen, en daarbij ook
nog andere wetenschappen van de Romeinen, zoodat het zeer moeilijk
is architect te zijn. Toch zal de geometrie altijd de grondslag van de
bouwkunst blijven en het is genoeg dat zij, die geen bouwmeester
zijn, zich alleen daarmede volledig bekend maken. Maar omdat het
altijd moeilijk is een architect te zijn, werd de architectuur bij de
Grieken in eere gehouden, daar ze alleen door vrijgeborenen, niet door
slaven, geleerd mocht worden. Zeer bloeide ze, gelijk te Athene, ook
te Carthago; gelijk in Eletrurië ook op de eilanden; terwijl te Syracuse
de wijze Archimedes, door de geometrie en door den dood dien hij bij
dezen arbeid vond, beroemd is geworden.-De Romeinen hadden
hunne kunsten en wetenschappen nit Hetrurië, Griekenland, Egypte
en Azie, en werden door hunne oorlogen daarmede verder bekend. Zij
voerden vandaar altijd beroemde en bekwame mannen naar hunne
stad; en geleerden van hun volk reisden dan weer derwaarts en
kwamen weder terug. Zoo werd Rome langzamerhand de hoofdzetel
van alle geleerdheid, die eindelijk, onder Keizer Augustus, omdat hij
haar zoo zeer begunstigde, haar toppunt bereikte; en omdat onder
zijne regeering de Messias geboren werd,was ze ook de eerste
hoofdstad in het Westen in welke het Evangelie uit het Oosten wortel
schoot. Onder dezen Keizer Augustus was vooral de voortreffelijke
bouwmeester Vitrevius te Rome beroemd, door wie zulke
voortreffelijke bouwwerken tot stand kwamen. Vandaar dat wy ook
den door Vitruvius weer ingevoerden bouwstijl den Augustijnschen
noemen. Hij heeft dien in een boek beschreven, en dit boek moet ieder
bouwmeester verstaan. Deze bouwkunst kwam door Italiaansche en
Gothische bouwmeesters op deze wijze naar Brittanie. In het jaar 43
na de geboorte van onzen Heer, zond de keizer Claudius
bouwmeesters uit Rome naar Eugeland, die daarom sloten en torens
moesten bouwen, opdat de Romeinen in Brittannie veilig konden zijn.
Zij leerden de Vitruvische bouwkuust en zoo werden, tijdens het leven
van de Keizers Vespasianus en Hadrianus, de muren gebouwd tegen
de Noordsche volken; en door Koning Lud, die de eerste christelijke
koning in Brittannie was, werden de eerste Godshuizen gebouwd.
Daar nu reeds de Grieken en Romeinen Loges hadden ingevoerd,
hadden de Romeinsche bouwlieden die inrichtingen ook in Brittannie
gemaakt. Zoo bleef het in eenige oorden van Brittannie, tot het jaar
Christi onzen Heer 300, toen keizer Carausius in de stad Verulamium
een slot liet bouwen en om deze stad een muur liet oprichten,
waarvoor hij nog meerdere kunstenaars uit Rome het komen. Hij had
een Romeinschen bouwmeester die Amfiabalus heette, en deze werd
de leermeester van den H. Albanus, door wien de Keizer weer een
bouw liet voltooien. St. Albanus, een waardig Romeins ridder, trok
zich de kunst aan, omdat hij haar had liefgekregen en beminde de
arbeiders en ondersteunde hen zeer. Hij maakte allerlei inrichtingen
en stelde charges voor de bouwlieden vast en leerde hen allerlei
gebruiken, alles gelijk Amfiabalas hem geleerd had. Hij bezorgde hun
ook een goed loon; want hij gaf aan de arbeiders twee shilling per
week en drie penningen voor de kost, terwijl ze te voren maar een
penny en den kost gekregen hadden. Hij wist voor hen ook een
vrijbrief te krijgen van keizer Carausius, waardoor de arbeiders nu
ook in Brittanie een eigen genootschap- vormden en onder
bouwmeesters moesten staan; wat te voren het geval niet was, toen
ieder afzonderlijk arbeid aannam waar hij dien maar vond. Hij trad
zelf tot dit genootschap toe, hielp nieuwe arbeiders aannemen, zorgde
dat ze altijd veel werk hadden en was de eerste in Brittannie die dit
deed. Zijn dood moest voor het genootschap zeer bedroevend zijn;
want, daar de keizer ondervonden had dat hij in 't geheim een
Christen was geworden werd hij, als Johannes, als belijder van de
waarheid ter dood gebracht, en werd zoo de eerste martelaar in
Brittannie, gelijk deze de eerste was onder de Christenen. De
vervolging nam toe en de kunst leed daaronder, totdat Keizer
Constantinus haar weder hielp bloeien en onder zijn zoon, keizer
Constantius, de christelijke godsdienst de overhand kreeg en toen ook
eenige godshuizen en groote gebouwen, volgens de Romeinsche
bouwkunst, werden opgericht. Maar er kwamen weder oorlogen met
de naburige volken; en daar deze oppermachtig werden, verloren de
Romeinen ook de opper heerschappij over Brittanie; vandaar werden
de Brittanniers genoodzaakt de Anglen en Saksen te hulp te roepen.
Toen was het met de kunst weer gedaan, daar deze volken Heidenen
waren, en de oorlogen voortduurden. Eindelijk keerde de vrede echter
terug, en de Bisschop van Rome liet de Anglen en Saksen tot het
christelijk geloof bekeeren. Daardoor kwamen er telkens meer
bekwame bouwlieden in Brittanie,die doorde altijd waakzame
bouwlieden die van de eerste Britsche bouw- meesters afstamden,
onderwezen werden. Nu werden de kerken te Cantorbury en Rochester
allereerst weer gebouwd, en de oude godshuizen hersteld. Daarna
zond de koning Martel vele bouwlieden over de zee naar Brittanie,
omdat de Saksische koningen het begeerd hadden, en zoo herleefde de
bouwkunst weer onder leiding van de oude Britsche bouwmeesters.
Het is zeker te betreuren, dat de invallen van de Denen menig schoon
Augustijnsch gebouw vernield hebben, en dat ze, tegelijk met de
kloosters, vele oude berichten aangaande de eerste bouwlieden hebben
verbrand, want in die kloosters juist werden vele Loges gehouden.
Maar de vrome koning Athelstan, die de kunst zoo waardeerde dat hij,
gelijk ons bekend is, toen hij vrede met de Denen had gesloten, vele
prachtige gebouwen liet herstellen, hielp dit verlies vergoeden. Hij
beval daarom, dat de door den heiligen Albanus ingevoerde
inrichtingen weerin 't leven werden geroepen en bekrachtigd. Hij gaf
ook aan zijn jongsten zoon Edwin een vrijbrief voor de bouwlieden,
dat zij zichzelven mochten besturen en allerlei inrichtingen ter
bevordering van de kunst in 't leven mochten roepen, terwijl deze zelf
hunne gebruiken geleerd en en hunne charges aangenomen had. Hij
liet ook Gallische bouwlieden komen en de instellingen van de
Grieken, Romeinen en Galliers die zij op schrift hadden
medegebracht, benevens de instellingen van den II. Albanus zelven
nader onderzoe ken. Daarnaar moesten nu voortaan alle
bouwgezelschappen ingericht worden. Ziet alzoo nu in den vromen
prins Edwin uwen beschermer, die de koninklijke bevelen liet
volvoeren, en onder elkaar verbindt en vermaant de gemaakte fouten
niet weer te bedrijven.-daarom moesten allejaren de bouwmeesters en
opzieners van alle Loges eenmaal bijeenkomen en hem bericht geven
over de bouwmeesters en over datgene wat in den arbeid kan
verbeterd worden. Daarna heeft hij u te York laten samenkomen en de
opzieners zullen u de wetten voorzeggen die zij in de oude,
geloofwaardige berlchten, welke zij hebben onderzocht, hebben
gevonden en die noodzakelijk opgevolgd moeten worden. De
volgende nu zijn de wetten die gij moet aannemen en, wanneer gij ze
hebt aangenomen, door het leggen van de hand op het heilige Boek
dat de Opziener u zal voorhouden, moet bezweren. Ook moet ieder
Meester die laten voorlezen, wanneer een nieuwe broeder aangenomen
wordt, terwl deze dan evenzeer, op het Evangelie, belooft die te
zullen opvolgen
1. De eerste plicht is dat gij God oprecht zult vereercn en de wetten
van de Noachiten volgen zult, omdat dit goddelijke wetten zijn die de
geheele wereld moet opvolgen. Daarom moet ge ook alle dwaalleer
vermijden en uw daardoor niet tegen God bezondigen.
2. Gij moet uwe koning getrouw zijn, zonder verraad, en waar ge u
ook bevindt, de overheid, zonder valschheid, gehoorzamen.
Hoogverraad zij verre van uw ontdekt ge dit ergens, dan moet gij den
koning waarschuwen.
3. Jegens alle mensen moet gj hulpvaardig zijn en, zooveel gij kunt,
trouwe vriendschap met hen onderhouden en u daardoor niet laten
afhouden of zij eene andere meening zijn toegedaan of een anderen
godsdienst belijden.
4. Vooral moet ge altijd trouw zijn onderelkander, elkander
onderwijzen en in de kunst helpen, elkander niet verloochenen,maar
elkander behandelen gelijk gij wilt behandeld worden. Wanneer een
broeder zich ooit tegenover een ander of een medebroeder mocht
vergeten, of in iets mocht misdoen, dan moeten allen hem helpen om
zijne overtreding weer goed te maken opdat hij beter worde.
5. Hij moet ook trouw deelnemen aan de beraadslagingen en den
arbeid van de medeleden, en de herkenningsteekenen gebeim houden
tegenover iedereen die geen broeder is.
6. Ieder moet zich van ontrouw onthouden, omdat een broedersehap
niet zonder trouw en eerlijkheid kan bestaan, en een goede naam eene
groote bezitting is. Ook moet ge altijd letten op hetgeen nuttig is voor
den heer of meester dien gij diellt en dit helpen bevorderen en zijn
werk altljd gereede Iijker wijze voltooien.
7. Gij moet ook alttiid
eerlijk betalen wat gij sehuldig zijt en in 't algemeene geene schulden
maken, waardoor de goede naam van de broederschap gevaar zou
kunnen loopen.
8. Zoo mag ook een Meester geen werk ondernemen wanneer hi.j zich
daarvoor niet geschikt houdt; want dan zou hij den bouwmeester en
de broederschap maar tot schande verstrekken. Verder, ieder Meester
moet een billijk loon eischen, maar zoo dat hij leven en zijne gezellen
betalen kan.
9. Verder, niemand mag een ander verdringen maar hem den
gevonden arbeid laten, tenzij dat hij daarvoor ongeschikt is.
IO. Verder, geen Meester mag een leerling anders dan voor den tijd
van 7 jaren aannemen en dan moogt hem duss in overleg met en
toestemming zijner Medebroeders, tot Mason maken.
II. Verdor mag geen Meester of gezel beloven om iemand Mason te
maken, wanneer hij niet vrij geboren is, in goeden naam staat, goode
beklraam heden en gezonde ledematen heeft.
12. verder, geen gezel mag den anderen beschuldigen of veroordeelen,
wanneer hij iets niet beter kan doen dan hij dien hij beschuldigt of
veroordeelt.
13. Verder, ieder Meester moet gehoorzamen, wanneer hij door den
Bouwmeester en ieder Gezel wanneer hij door den Meester wordt
aangemaand zijn arbeid te verbeteren.
14. Verder, alle Masons moeten aan hun bestuurders gehoorzaam zijn
en gewillig doen wat deze hen bevelen.
15. Verder, ieder Mason moet gezellen aannemen die over land
komen en hem de herkenningsteekenen geven. Hij moet dan voor hem
zorgen, gelijk hem geleerd is. Ook moet hy noodlijdende broeders te
hulp komen, wanneer zij met hun nood is bekend geworden, gelijk hij
geleerd heefl, ook al zou het op den afstand zijn van een halve mijl.
16. Verder, geen Meester of Gezel mag een ander,die niet tot Mason
is gemaakt, in de Loge toelaten om de kunst van het vormen te zien,
of om hem steenen te laten vormen, en ook voor hem geen winkelhaak
of meetsnoer maken of het gebruik daarvan leeren.-Dit zijn de
plichten, welke te onderhouden goed en nuttig is. Wat in de toekomst
bovendien goed en nuttig bevonden zal worden, moet altijd
opgeschreven en door de Opzieners bekend gemaakt worden, opdat
alle Broeders daartoe kunnen worden verplicht.
Hier eindigt de constitutie.
"Onderaan stond: "Het in de oude landstaal
vervaardigde, op perkament geschreven manuscript, dat door het
eerwaardige, hoogste architectonische genootschap in de stad bewaard
werd, is gelijkluidend met hetgeen bovenstaande Latijnsche vertaling
behelst.
Dat verklaar ik. York, in het. jaar 1806, den 4 Januari.
(Stonehouse)
Hier aan voegt Krause nu verder een verzameling toe van alle hem
"tot dusver bekende jongere maconieke constituties zodat deze met de
Yorker constitutie zelf een Codex vormen van de oude, algemene
maç.°. wetgeving van af het jaar 926 tot op deze tijd, welke dienen kan
tengrondslag van de historische waardering van de tegenwoordige
inrichting van onze Bond in 't algemeen en van de Grootloges in het
bijzonder. Deze zijn
1. "De oude plichten en stellingen op bevel van den koning verzameld
in 1694."
2 "Stellingen, bij een verzameld en geordend uit de opgetekende
berichten van de koning Eduard tot op koning Hendrik VllI." De
vraag is nu: hoe over de echtheid dezer oorkonde te oordeelen? We
zullen goed doen Krause's bewijsvoering in korte trekken te
vermelden.
Wij deelen die in hoofdzaak mede, zonder voorloopig daarop kritiek
te oefenen. Dat de geleerde Br* zoo spoedig tevreden was, moet ons
intusschen verbazen.
II. Bewijzen voor de echtheid van de oude Yorker
constitutie.
"De uitwendige getuigenissen voor de echtheid zijn voornamelijk de
volgende:
1. De oorspronkelijkheid van de hier mee gedeelde Duitsche vertaling
berust op het getuigenis van F. Stonehouse van Ernskine, van Br* van
Dyk. Daarbij komen ook vele andere en nieuwere getuigenissen, van
vrienden en vijanden van de Broederschap af komstig, over het
werkelijk voorhanden zijn der oude maç.°. constituties te York,
waarvan ik hier de belangrijkste noemde."
2. "Het Nieuw-Engels, in het jaar 1717 uit de vier afzonderlijke
Londense Loges ontstane grootmeesterschap, legde aan hare
constitutie de oudste Yorker oorkonde, in de verschillende recensies
ten grondslags maar veroorloofde zich daarin vele veranderingen te
maken. Dit deed men-meent Krause-"omdat men er belang bij had de
oude Yorker constitutie niet geheel onveranderd en onvervalst bekend
te maken."
In bijzonderheden gaat Krause nu na, welke veranderingen
in den loop van de tijden in die Yorker oorkonde zijn gemaakt, en
daarbij zoekt hij aantewijzen hoe al die veranderingen verklaarbaar
zijn uit de veranderde omstandig heden. Nu, meent hij, beriep
Anderson zich telkens wel op"eene oude oorkonde, maar verzweeg te
vermelden dat de Yorker oorkonde eigenlijk de hoofdbron was, omdat
die te eenvoudig was voor de nieuwe gestalte die hij aan de
Broederschap wenste te geven hij moest er voor zorgen aan zijne
inststelingen zelve het voorkomen van hoogen ouderdom te geven.
Wij kunnen moeielijk alles woordelijk meedeelen wat Krause een
uitwendig getuigenis noemt voor de echtheid van de constitutie, maar
geven hier plaats aan het inwendig bewijs dat hij aanvoert. "Maar
ook"zoo schrijft hij "wanneer wij verstoken waren van alle boven
medegedeelde uitwendige bewijzen voor de echtheid dezer orde
oorkonde, dan zouden toch de innerlijke gronden, die haar inhoud
zelf aanbiedt, hare echtheid boven allen twijfel verheffen. In dit
opzicht geldt van haar volkomen hetzelfde wat ik van het vroegere
stuk onder koning Hendrik VI (z. vooral Vrijmetselaars-verhoor)
gezegd heb, welk vraagstuk volkomen daarmede overeenstemt en
geheele zinsneden woordelijk daarmede gemeen heeft. Deze oorkonde
is, met betrekking tot inhoud en vorm, geheel in den geest van die
tijden-het is geheel de taal en de zegswijze van de Xde eeuw die we
hier vinden. Haar christelijk-evangelisch begrip, hare zuiverheid van
alle leerstukken van de pauselijke kerk en in 't algemeen van alle
eigenlijk gezegde kerkelijke dogmata, en de daarin zich openbarende
geest van het Oostersche Christendom, laten ons, met betrekking tot
haar vervaardiger, buiten twijfel, daar wij nog in de Xde eeuw onder
den naam Culdeërs, in Engeland Schotland en Ierland, christelijke
vromen en kerkleeraars vinden die eene met den inhoud van de
Yorker constitutie overeenkomende overtuiging en gezindheid
hadden, terwijl Anderson in zijn constitutieboek zelf bericht, dat aan
de Culdeërs te York toenmaals eene oude kerk toebehoorde, die
Athelstan liet verbeteren, welk feit ook door het Monasticon
Anglicanum bevestigd wordt. Hierop laat Krause volgen.
III. Het voornaamste gezichtspunt tot juiste waardering van
onze derde oudste kunstsoorkonde.
We ontleenen daaraan slechts het volgende:
"Nadat ik nu de
geschiedenis van de Yorker constitutie en de bewijzen voor hare
echtheid heb medegedeeld, wijs ik nog kortelijk aan, uit welk oogpunt
ze beschouwd moet worden om haar juist te waardeeren. Deze
oorkonde verheft het boven allen twijfel, dat de broederschap van de
Vrijmetselaren veel ouder is dan het Engelsche Grootmeesterschap;
dat zij oorspronkelk geheel anders was ingericht dan de in het jaar
1717 ontworpen inrichting van genoemd Grootmeesterschap; ook
leert ze ons de inrichting kennen van alle bouwcorporatien van de
middeleeuwen in geheel Europa, die in den grond met deze oorkonde
overeenstemmen. De vier afzonderlijke Loges te Londen, die slechts
een deel uitmaakten van de toenmaals in Engeland, Schotland, Ierland
en Frankrijk bestaande Broederschap, hadden nu in 1717 wel het
recht zich tot eene broederschap te vereenigen, met eene eigene
wetgeving en een gewijzigd rituaal, maar hadden niet het recht te
beweren dat zij de opvolgsters waren van de eerste Loges. "Onze
oorkonde (de Yorker) behelst het eerste rituaal, maar ook instellingen
die, naar haar vorm, voor alle volgende tijden behouden moesten
blijven in den wordenden Menschheids-Bond. Instellingen die, bij de
meerdere volmaaktheid van de menschheid in 't algemeen, en bij den
vooruitgang in alle denkbeelden, zoodra ze zich opheffen tot de
hoogere ideën van een menschheidsbond, in hun samenhang beter en
volkomener, en wel onmiddelijk zouden gevonden worden, ook
wanneer de gesehiedenis ons, in eenige bestaande oorkonde, niet
reeds iets dergelijks aanbood. Eindelijk komt hij tot deze slotsom:
"Onze oude Yorker constitutie is derhalve voor de geschiedenis van
de Broederschap van Vrijmetselaren, en vooral voor eene historische
beoordeeling der, in onderscheidene landen en
tijden,dooronderscheidene maconnieke besturen vervaardigde
constituties belangrijk; het is ongemeen verblijdend, reeds in de
middeleeuwen een oorkonde te vinden waarin de sporen te ontdekken
zijn van een rein-menschelijke gezindheid en van het zuivere
rechtvaardigheidsgevoel; maar, met het oog op eene nu zeer
noodzakelijke hervorming van den wordenden menschheidsbond,
heeft deze oorkonde nog de beteekenis van een onvolmaakt begin en
eene kinderlijke poging om het reine tot stand te brengen.
Gedurende langen tijd deelde men Krause's meening over de echtheid
van de Yorker oorkonde. De bijgebrachte bewijzen waren
onweerlegbaar en men verheugde zich, zoo'n belangrijk document
van een hoogen ouderdom gevonden te hebben. Men meende: de
Vrijmij* is dan wel zoo oud als de Europeesche beschaving. Maar de
kritiek ontwaakte, en het kwam al aan-stonds zeer verdacht voor, dat
in die constitutie een streven scheen te zijn om de oude Londensche
constitutie te onder-mijnen althans haar te doen voorkomen als een
product van den willekeur van enkele Loges. Verder is het
opmerkelijk en zeer bevreemdend, dat in het histo-rische gedeelte
dezer oorkonde geen melding gemaakt werd van den beroemden
Alcumus die te York in de VIIIste eeuw aan 't hoofd eener vrij
beroemde bouwschool stond; dat niets gezegd was van den bouw van
de Petruskerk te York die door Alcumus gebouwd en in 780 ingewijd
werd, terwijl daarentegen wel gesproken werd van de veel later
gebouwde en verderaf gelegene kerken van Canterbury en Rochester.
Vreemd is het ook, dat in de oorkonde juist die verordeningen worden
verzwegen waaraan in de echte oude oorkonden zooveel gewicht
gehecht wordt: het verbod om zich met kerkelijke en politieke
strijdvragen intelaten enz. enz. Maar de zaak werd vooral duidelijk
toen Kloss (z.d.) en Findel een nauwkeurig onderzoek instelden. Kloss
kwam tot de volgende resultaten:
1. Het is bewezen, dat in 1726 te York een oud Handschrift bestond
dat toenmaals nog verbindend was voor de Brsch* (volgens Findel
zijn daar in de L*. "Union" twee oorkonden van 1613 en 1704) en
welke men moest volgen, met volkomen verloochening van het door
Anderson in 1723 uitgegeven constitutieboek.
2. Dit handschrift teYork stemde echter in hoofdzaak volkomen over
een met de andere in Engeland bestaande oorkonden en behelsde o.a.
evenmin als deze een beroep op de Noachiten.
3. De, volgens Krause, bij de oorkonde gevoegde constituties onder
Willem III vertoonen werkelijk eene jongere redactie en sluiten zich
toch onmiddelijk bij de Yorker constitutie aan.
4. De laatste is na 1727 door zekeren onbekenden Broeder, met vrij
geleerde uitweidingen voorzien, in het Latijn overgebracht. De
richting van dien vertaler (of vervaardiger) blijkt uit de niet
vermelding van St. Albanus als eerste martelaar van Engeland.
5. Daar alleen de tweede uitgave van Andersons constitutieboek
(1738) melding maakte van de Noachiten, in 1756 deze opvatting van
de oude plichten door de Gr* L* van Londen werd bestreden,
daarentegen later -toen de scheiding kwam in de Brsch*.door de
scheuring tusschen de antieke en modern masons-in 1706 weder een
beroep gedaan werd op de z.g. Noachiten,volgt hier. uit dat
6. de vertaling van de na 1726 in de oude Engelsche taal voorhanden
constitutie in het Latijn, dateert na 1738, waarschijnIijk uit 1756 en
wel uit den tijd toen de strijd in den boezem van de Engelsche
broederschap op 't hevigst ontbrand was.
7.Dat de oorkonde van Br* Krause, hoe getrouw ze ook vertaald is,
-naar het door Br* Stonehouse verkregen afschrift-in de verte niet hetzelfde vertrouwen verdient als de andere bestaande oude Engelsche constituties, dat ze veeleer eene
omwerking daarvan isdat ze beschouwd moet worden als de allerjongste, vaak willekeurig veranderde omwerking dezer oude constituties.
-Dat het, voor en na, niet ontbroken heeft aan allerlei
pogingen om de echtheid van de Yorker constitutie te bewijzen en te
redden, spreekt wel van zelf, maar wij voor ons twijffelen er geen
ogen blik aan af deze z.g. oorkonde behoort tot de breede reeks van de
geschriften uit later dagen waarmee men de goe gemeente wilde
misleiden. Men denke o.a. op prof* gebied aan het zoogenaamde
Oera-Linda-Bok.
-Het is toch wel vreemd, dat ook weer van deze
oorkonde het origineel nooit is gevonden geworden; dat zelfs de
ijverigste pogingen daartoe volkomen zijn mislukt. Br* Findel heeft
een zeer nauwkeurig onderzoek ingesteld en ontdekte o.a dat in de in
1777 gemaakte en nog voorhanden inventaris van het archief van de
voormalige Yorker Gr* L*. niets staat vermeld dat ook maar in de
verte op deze oude oorkonde wijst; dat de beroemdste
oudheidknndigen van York, daartoe verzocht door eene van de
Berlijnsche Grootloges, noch in de gemeentelijke, noch in de zeer
oude, kerkelijke archieven, ook maar iets vonden dat van het bestaan
dezer oorkonde getuigt; ook de zogenaamde getuige voor de juistheid
van de vertaling J. Stonehouse is te York geheel onbekend, en zelfs de
oudste mensen kunnen zich niets van een dergelijken naam
herinneren; dat in 1806 te York geen architectonisch genootschap
heeft bestaan. Wij twijfelen aan de onechtheid geen ogenblik De
oorkonde spreekt o.a. van een erkenning van alle godsdienstige
meeningen, wat in de Xde eeuw, toen er slechts geloovigen en ketters
waren, een belachelijk anachronisme is. Wij gelooven gaarne dat Br*
Schneider te Altenburg getrouw een Latijnsch boek heeft vertaald,
maar hij zelf is bedrogen geworden.
Intusschen schijnt het waar te zijn
-en daarvoor zijn bewijzen te vinden-dat te York, door de door
Alcumus daar gestichte school, reeds in de middeleeuwen
bouwvereenigingen werden in 't leren geroepen; dat de herinnering
daaraan steeds nog voortleeft. Maar aanteekeningen of oorkonden uit
die oude dagen bestaan niet meer.
Young
YOUNG, BRIGHAM,
YOUNG, OWEN D.,
(Brigham), profeet der Mormonen, werd in 1843 in de "Navao Lodge" te Navao (Illinois) tot V* M* aangenomen. Na de dood van de eerste profeet Jozef Smith, werd hij hoofd van de nieuwe kerk en bouwde het tegenwoordige mormonisme, op de grondslagen door zijn voor ganger gelegd, op. Hij bracht de "Heiligen der laatste dagen" te Utah en wist, door zijn wonderbare energie en zijn groote ijver, de
kerk tot rijkdom te brengen. Hij kreeg het denkbeeld de Vrijmij* voor zijn kerkelijke bedoelingen te gebrulken. Daardoor ontstonden de "Endowment-ceremonien" die ieder Mormoon moet ondergaan eer hij de zege van de kerk kan ontvangen. Deze eeremonie heeft drie graden, en ieder van die graden heeft zijn eigen eed, zijn eigenteken en woord. Bij de eed moet een eeuwige vijandschap tegen de Vereenigde Staten gezworen worden. Van deze ceremonie verzekerde Young, dat ze hem door God zelf geopenbaard was geworden.-intussen haatte Young de Vrijmetselarij dodelijk, omdat geen Mormoon mag worden gercipieerd. Toen hem naar de reden van die haat gevraagd werd, antwoordde hij: "Dat willen Vrijmetselaren zijn en ze beletten ons de toegang omdat wij de polygamie huldigen; zij weten niet, dat hun eerste Grootmeester, Koning Salomo IOOO vrouwen had, terwijl ik er
slechts 19 heb". Hij overleed in 1877, maar zijn haat tegen de Vrijmij* is erfelijk geworden in al zijn aanhangers.